Course Content
Dutch Vocabulary for beginners
About Lesson

Learn Dutch pdf download

Dutch English Dutch English
Het alfabet Alphabet De spelling Spelling
Spellen To spell De grammatica Grammar
Grammaticaal Grammatical Vervoegen To conjugate
De vervoeging Conjugation Verbuigen To inflect
De verbuiging Inflection De uitgang Ending (grammatical)
De naamval Case De tijd Tense
De tegenwoordige tijd Present tense De verleden tijd Past tense
De toekomende tijd Future tense Het werkwoord Verb
Het lidwoord Article Het bijwoord Adverb
Het zelfstandig naamwoord Noun Het bijvoeglijk naamwoord Adjective
Het voornaamwoord Pronoun Het voorzetsel Preposition
Het onderwerp Subject Het lijdend voorwerp Direct object
Het meewerkend voorwerp Indirect object Het hulpwerkwoord Auxiliary verb
Het (voltooid)deelwoord (past)participle (On)bepaald (in)definite
De zin Sentence De bijzin Clause
De hoofdzin Main clause De klinker, vocaal Vowel
De medeklinker, consonant Consonant De regel Rule
De lettergreep Syllable Het enkelvoud Singular
Het meervoud Plural Mannelijk Masculine
Vrouwelijk Feminine Onzijdig Neuter
Het geslacht Gender De spraak Speech
Het spraakgebrek Speech defect De uitspraak Pronunciation
Uitspreken To pronounce Oefenen To practise
De oefening Exercise; practise De vormleer Morphology
De klankleer Phonology De klankleer, fonetiek Phonetics
De zinsleer, syntaxis Syntax Nederlands Dutch
Engels English Duits German
Frans French Italiaans Italian
Spaans Spanish Portugees Portuguese
Russisch Russian (Oud)Grieks (ancient)Greek
(Nieuw) Hebreeuws (Modern)Hebrew Latijn(s) Latin (adj.)

free dutch lessons

© 2017 - 2024  LEARN DUTCH ACADEMY | Privacy | Unsubscribe